('hannəs) m. (-en)
I. Hannes verkorting van Johannes.
II. 1. Algm. (kleine) persoon : mettertijd komt in ’t wammes, kleine kinderen worden groot of van lieverlede bereikt men zijn doel.
2. Inz.
a. bijdehand persoon : een echte -.
b. lummel, sukkel: wat een -!