v. (groeven; -je) [< graven]
I. Eig.
uitgraving in de grond nl.
1. greppel, sloot: groeven om het water af te leiden.
2. (graf)kuil: te brengen, begraven.
3. gegraven ruimte waaruit men delfstoffen gewint : een van wit zand, steen.
II. Metf. gleuf, inkerving : een in een →: plank.