I.
v. (-len; -letje) iets dat plotseling en zonder blijkbare aanleiding opkomt nl.
1. vlaag van eigenzinnigheid, met het bijdenkbeeld van belachelijkheid : stel die -len uit uw hoofd; malle lui hebben malle -len. Syn. kuur, luim, nuk.
2. luim: naar iemands -len moeten handelen; aprilse -len, veranderlijk weer in april.
II.
m. [grillen] huivering, rilling : een van koude.