Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

grauw (grijs)

betekenis & definitie

(grouw) [~ grijs]

I. bn. en bw. (-er. -st)
1. askleurig : een -e stof, kat; -e ogen, haren; de lucht; -(pak)papier; het -e zwerk; weer; een -e dag; -e erwten. → staar.
2. overoud: in het verleden.
3. groezelig, onzindelijk: linnengoed.

II. (-en; -tje) levend wezen dat of zaak die grauw ziet nl.

1. m. grauw paard : dat kan - of de -e niet trekken, dat kan ik niet betalen.
2. grauwtje, ezel : voort -! → ezel.
3. o. [in de M. E. in het grauw geklede] gemeen volk : het opgeruide -. Syn. → gepeupel.
4. o. grauwe kleur: in het gekleed.
5. o. grauwe harde baksteen.
6. grauwtje, grauwschildering (2).

< >