(gordde, heeft gegord)
I. Eig. van een gordel voorzien nl.
1. met een gordel om het middel vastmaken: de mantel om het lijf het zwaard aan de zijde -.
2. een gordel omdoen: gordt uw lendenen; zich -; iemand -, hem een gordel omdoen of hem sterken; zich (ten strijde) -, toerusten.
II. Metf.
1. Scheepst. [als met een gordel] met touw tegen de rondhouten vastbinden: zeilen -.
2. [als met een gordel] versterken, steunen: de binten van een schip -.