(gə’ze:gənt) bn.
1. geprezen, geloofd : zijt gij (Maria) onder de vrouwen;zij de held.
2. zegenrijk: een uur.
3. begenadigd : de -e des Heren; in de -e ouderdom van negentig jaren, op de hoge ouderdom.
4. overvloedig, rijk : een -e oogst. → omstandigheid, staat, toestand.