(gә'we:r) o. (geweren) [weren]
1. Algm. Eert. wapen ter verdediging: blank -, alle wapens die geen vuurwapens zijn of getrokken sabel, degen; in ’t -, onder de wapenen.
2. Inz. ongeveer 1 m lang draagbaar vuurwapen: het schetterend geknal der geweren; een van groot, klein kaliber; een getrokken, glad -; een dubbel, enkel -; een laden; een afbranden, afschieten, aftrekken, afvuren; het gaat af, ketst, weigert; het afzetten, presenteren, schouderen; met geschouderd -; het op schouder; kommando's zijn o.a.: aan rotten, ’t -! omlaag, ’t -! op schouder, ’t -! over, ’t -! presenteert, ’t -! velt, ’t -! zet af, ’t -!