bn. en bw. (-er, -st) [~ blinken]
1. blinkend : het -e duin ; koperwerk schuren.
2. met water bedekt: de straten stonden -.
3, blinkend wit: ’t -e kleed; het -e ras. Syn. wit. Tgst. zwart.
4, onbedekt : met de -e sabel.
5. rein : een geweten.
6. niet rijmend: -e verzen.