Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gevel

betekenis & definitie

('ge:vəl) m. (-s; -tje) [~ Gr. kephalè, hoofd; bovenste stuk van een muur in een driehoek uitlopend] buitenmuur van een gebouw inz. van voren : een huis heeft vier -s, de voor- en achtergevel en de twee zijgevels; punt-, topgevel. Gez. Amsterdams -tje, licht en bros koekje in de vorm van een Amsterdams geveltje, een nieuwe specialiteit van die stad; een vliegende -, die een weinig vooroverhelt; een goede versiert het huis, hij heeft een grote neus.

< >