(gə'va:rlək)
I. bn. en bw. (-er, -st)
1. gevaar opleverend : een -e reis; een -e stad voor jongelui. Syn. → bang.
2. niet licht te overwinnen : een -e vijand.
3. arglistig : een mens.
4. in levensgevaar verkerend : de zieke is -.
II. bw.
1. in een omstandigheid die gevaar oplevert: liggen, staan, zitten.
2. zo dat er levensgevaar bij is : ziek.