Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gevaar

betekenis & definitie

(gə'va:r) o. (...varen) [Veroud. vaar. vrees]

I. Eig.
1. mogelijkheid, kans van naderend onheil : daar is geen bij, voor; vol -(s) zijn ; voor brand; op de autoweg ; met, zonder zijn; zich aan (een) blootstellen; (een) lopen; in iets vinden, zien; een afkeren, afwenden; het (be)dreigt, genaakt, nadert iemand ; het bespringt iemand; zich in begeven, brengen; het tarten, trotseren, verachten; met het worstelen; Iron. geen lopen van iets, geen kans hebben om een bepaald geluk te verwerven; het gele -, gevaar voor Europa bij het machtig worden van het gele ras. Tgst. veiligheid.
2. Verzw. kwade kans : op af hem te kwetsen; lopen te, van te. om te sneuvelen; op af (van) te verdrinken. Syn. risico.

II. Metn. toestand van iemand die door gevaar (II) wordt bedreigd : in verkeren, zich bevinden, zijn; een met iemand delen; in geraken, komen; iemand, zich in brengen; iemand uit een redden, verlossen; buiten zijn, niet onmiddellijk met de dood bedreigd worden, Syn. nood.

< >