Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

bang

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st), Mned. ange ~ eng,

1. angstverwekkend: een -e droom; -e dagen. Syn. bedenkelijk, benard, benauwd, gevaarlijk, hachelijk, kritiek, zorglijk.
2. in angst verkerend : iemand maken; voor iemand zijn; niet zijn, dat...; niet voor een beetje zijn; zo als de dood, als een wezel zeer bang. Syn. blo, laf, versaagd, vreesachtig. Tgst. → dapper.

< >