Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

genezen

betekenis & definitie

(gə'ne:zən) (genas, genazen; genezen)

I. (heeft)
1. beter maken, doen herstellen: iemand van een ziekte -; kinine geneest de koorts. → geneesmeester. Syn. helen.
2. afhelpen, bevrijden: je moet hem van die dwaze hebbelijkheid -.

II. (is)

1. beter worden, herstellen: van een ongesteldheid ; de wonde wil niet -.
2. kwijtraken: hij is van zijn luiheid -.