I. bn. en bw. (-er, -st)
1. verl. deelw. van laten.
2. berustend, kalm, lijdzaam: in zijn bitter lot.
II. zich (geliet zich, heeft zich gelaten)
1. Dicht. schijnen: het geliet zich alsof de boot ging zinken.
2. bedrieglijk zich voordoen, zich houden: zich -de (als)of hij de bemerking niet gehoord had.