kalm

betekenis & definitie

bn. en bw. (–er, –st) [Fr.]

1. niet in een toestand van heftige beweging : –e zee.
2. met weinig of geen wind : met – weer uitzeilen.
3. niet flikkerend of fel : het –e maanlicht.
4. niet versneld : pols –.
5. niet door gemoedsbeweging ontsteld, zichzelf meester : hij werd gauw weder –; blijf –! wees (nu) –! –! bij, onder iets – blijven; iets – opnemen. →: zalm. Syn. →: bedaard.
6. bedaard, gerust : een – gelaat; met –e heftigheid.
7. bezadigd, niet hartstochtelijk : een –e glimlach; – genot; – aan doen; laat hem – zijn gang gaan; laat hem – betijen.
8. vrij van onrust : een – leventje leiden.
9. Hand. gewoon, maar zonder gejaagdheid gekocht en verkocht : koffie, suiker –; stemming –.
10. zonder doodstrijd : een –e dood; een – sterfbed; – en gelaten; – sterven.