o. (-en; -je)
1. Eig. het bidden: een ernstig, krachtig, ootmoedig, vurig, warm tot God; een doen; in den -e; zijn opzenden, uitstorten voor Gods troon; iemand aanbevelen in de -en der gelovigen; een verhoren; het des Heren, het onzevader. ➝ huis.
2. Metn. kerkelijk vastgestelde vorm van een gebed: de -en der stervenden.