(-er, -st) bn. en bw.
1. tot ernst geneigd: een -e jongen; iemand nemen, hem beschouwen als iemand wie het ernst pleegt te zijn met wat hij zegt.
2. met overtuiging en toewijding: een mededinger.
3. van ernst getuigend: een gelaat; hij heeft hem de -e verzekering gegeven dat...; iets nemen, opnemen als met ernst gezegd.
Syn. ➝ afgemeten.
4. iets ten volle menend: een gezegde; zich onderhouden.
5. tot overpeinzing stemmend: een landschap.
6. van belang: een gevecht.
7. van bedenkelijke aard: een geval; ziek.