v. (-n)
1. Algm. wat gegeven, geschonken wordt: -n en geschenken uitdelen.
2. Inz.
a. geschonken waardevolle hoedanigheid: de der welsprekendheid, van de talen.
Syn. ➝ aanleg.
b. wat onverplicht door God wordt geschonken: het geloof is een Gods; de zeven -n van de H. Geest zijn wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht, vrees des Heren.