Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Franken

betekenis & definitie

mv. (enk. Frank) [vranken, vermetelen, onstuimigen, dapperen]

1. Germaans volk, 241 n. K. voor het eerst vermeld.
2. naam der Europeanen in de Levant.

Geschiedenis. De Franken zijn ontstaan uit een vermenging van verschillende stammen (Batavieren, Kaninefaten, Chamaven, Chatten) en woonden aan de Beneden-Rijn (Saliërs) en de Midden-Rijn (Ripuariërs). In de Vde eeuw veroverden zij Gallië en stichtten, onder Clovis, het Frankische Rijk. Dit werd onder zijn opvolgers uitgebreid, door verdeling (in Austrasië, Neustrië en Boergondië) en oorlogen verzwakt, door de Karolingische hofmeiers (Pepijn van Herstal, Karel Martel) en sinds 752 door koningen (Pepijn de Jonge en Karel de Grote) vergroot, en bij het Verdrag van Verdun (843) onder de drie zonen van Lodewijk de Vrome voorgoed verdeeld. Karel de Kale verkreeg West-Frankenland (Frankrijk), Lodewijk de Duitser, Oost-Frankenland (Duitsland), Lotharius een smalle landstreek tussen de beide rijken in (Nederlanden, Lotharingen, Boergondië, Italië). ➝ Merovingers, Karolingers.

< >