Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

naam

betekenis & definitie

(na:m) m. (namen; -pje) [~ noemen]

I. Eig.
1. Algm. woord dat, klank die een voorstelling of een begrip wakker maakt en dient tot aanduiding van een persoon of zaak: Adam gaf alle dieren namen; een hebben, dragen, krijgen, voeren; hoe is uw -? iemand bij zijn kennen, noemen, roepen; zijn opgeven; een stuk met zijn ondertekenen; die boeken zijn niet getekend met zijn ware -; onder een vreemde reizen; aandelen op -; een van goede klank; dat is een die klinkt als een klok; hij heeft een zaak opgericht onder zijn eigen geloof de vertellingen niet die men op zijn uitvent; op elk tafeltje lag een in chocoladeletters gespeld; namen van zotten vindt men op pannen en potten.

Gez. alles vertellen met - en toenaam, in alle biezonderheden; bij name, namelijk of inzonderheid; gemene -, eigen aan alle personen of zaken van dezelfde soort; iemand, iets bij zijn noemen, ook Fig. onbewimpeld aanduiden: iemand met - en toenaam kennen, zeer goed kennen; iemands met goud boekstaven, hem loven en prijzen; iemand van kennen, alleen zijn naam, niet hemzelf persoonlijk; iets op iemands kopen, op zijn rekening; in der wet, krachtens de wet; in, uit iemands -, op zijn gezag, van zijnentwege; kwade namen moet men overslaan, van onaangename dingen moet men niet ophalen; met - of name, de naam hebbend, geheten of onder andere of meer bepaald; of mijn is geen N. meer, ter aanduiding van sterke verzekering; ten name van, op naam van; zijn lenen tot iets, met zijn naam, zijn gezag er steun aan verlenen. ➝ kind, klank. Syn. benaming.

2. Inz. woord op iemand of iets toegepast ter aanduiding van een bepaalde hoedanigheid: fierheid, zo hij die aan zijn dwaasheid mocht geven.

Gez. advokaat in -, niet in werkelijkheid, niet inderdaad; er de niet van willen hebben, niet willen weten dat men het gedaan heeft; geen hebben, niet noemenswaard zijn, niets te betekenen hebben. II. Metn. [gevolg van een door velen bekende naam] faam, roep: het is hem om de als schilder te doen; een welgevestigde hebben; hij heeft de van droog komiek te zijn; zijn goede handhaven; een kwade hebben; zich een maken, verwerven. Gez. een goede is beter dan goede olie, gaat boven alles; een krijgen, beroemd worden of ongunstig bekend worden; iemand, iets van -, vermaard; maken, bekend, beroemd worden; te goeder - en faam bekend staan, algemeen bekend en geacht zijn. Syn. ➝ eer.