(fi:r) bn. en bw. (-der, -st) [Fr. < Lat. ferus, wild]
1. Veroud. wild, woest.
2. van trots getuigend, met trots : -e vijandschap; het hoofd verheffen.
3. door krachtig, in het oog lopend zelfbewustzijn, geen vernedering duldend, en tot geen laagheid in staat : een -e jongeman. Syn. groots, hooghartig, hoogmoedig, hovaardig, ijdel, laatdunkend, opgeblazen, prat, trots. Tgst. → deemoedig.
4. van die gezindheid getuigend : een -e blik, houding; -e eenzelvigheid.
5. met een houding die aan betekenis (4) doet denken : een paard.