('ekstra) [Lat. buiten]
I. bn. en bw.
1. buiten de gewone regel : een reis.
2. buitengewoon : schoon.
3. buitengewoon goed : het viel mee.
II. o. (-’s, -atje) iets extra’s nl.
1. (1) onverwachte gift, inkomst, uitgave : wij hebben een -atje gehad.
2. (2) buitenkans, meevaller.