(el’lendəch) (-er, -st)
I. bn.
1. ellende lijdend: -e schepseltjes. Syn. → armzalig.
2. verachtelijk : een wezen.
3. ellende veroorzakend : die -e tijd, pijn.
4. zeer hinderlijk, lastig : die -e jongen!
5. erbarmelijk, veel tekortschietend : een paar -e duizend gulden. -
II. bw.
1. op rampzalige wijze: sneuvelen.
2. op gebrekkige wijze ; uitgerust.
3. in onuitstaanbare mate : die lange weg.
4. onuitstaanbaar langzaam: wat gaat dat !