I. v. (-en) Germ. Myt. een van de geesten in menselijke gedaante, die meestal de mens behulpzaam zijn en houden van muziek en dans o. a. ’s avonds op een open plek in het bos. → Alberich.
II. telw. [één + ?]
1. tien en één: wij waren alle even moe; is het gekkennummer of -getal door zinspeling op (I); voor, na elven, elf uur.
2. elfde: les -; Lodewijk -. → oog.
II. v. (elven) cijfer : schrijf een Romeinse (XI).