('dwa:sheit) v. (...heden)
1. Eig. het dwaas zijn.
2. Metn. uiting van dwaasheid : ...heden uithalen, verkopen; bergt meer wijsheid, dan menig wijs bevroeden kan ; de heeft arendsvleugelen, maar uilsogen, men heeft vlugger een dwaasheid begaan dan ze bemerkt.