(dwa:s)
I. bn. en bw. (dwazer, -t)
1. bespottelijk onverstandig: hij is te om er iets van te begrijpen; doen, handelen; genoeg van je! wees niet zo -; ben je -! antwoord om een veronderstelling krachtig te verwerpen.
2. van bespottelijk onverstand getuigend : dwaze gebruiken.
3. vreemd en lachwekkend : dwaze grappen. Syn. → dol (III 4).
II. m. en v. (dwazen; -je) dwaas persoon. Syn. gek, nar, zot.