m. (-s; -tje)
I. Eig.
1. Algm. persoon die of dier dat duikt.
2. Inz.
a. persoon die, in een pak, dat de toevoer van lucht verzekert, duikt en werkzaamheden onder water verricht: de arbeidt op de bodem der zee; ➝ Cartesiaans -tje.
b. zwemvogel die goed kan duiken: de tuut is een -.
II. Metf.
1. [wegens overeenkomst in klank gebruikt voor:] duivel: te -!
2. buis, koker die het water onder een weg of een ander water leidt.