I. Eig. m. het druipen: onder de van een dakgoot staan: gestadige holt een steen uit. ➝ regen.
II. Metn.
1. a. m. (-pen; -je) Algm. afgedropen hoeveelheid van een vloeistof,
b. Inz.
a. m. (-pen; -je) druppel; een water: bij -pen vloeit het zweet: geen -, in het geheel niets vloeibaars.
b. o. (en v.) zwart verdikt sap uit de wortel van de zoethoutboom: tegen de hoest: een pijp dient ook als snoepgoed.
2. m. (-pen; -je) plaats waar het druipt: in de staan.