(dra:i) m. (-en) [< draaien]
I. Eig. het draaien : een te korte nemen; de weg maakt hier een -; zijn nemen, ook Fig. geheel van houding veranderen; er een ~ aan weten te geven, een aannemelijke verklaring er voor bedenken.
II. Metf.
1. richting van verstand : een oorspronkelijke van geest.
2. zet : een geestige -.
3. zwier : aan de zijn.
4. plezier, schik : zijn ergens in hebben.
III. Metn. [met de draai van de arm toegebrachte] klap : iemand een om de oren geven. Syn. dril.