Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

weg

betekenis & definitie

I (wech) A. m. (-en; -je, -getje)

I. Eig. (gebaand) gedeelte gronds om te belopen of te berijden: een baan, een pad, een straat is een -; een aanleggen, banen; gebaande, grote -; een holle -; aarde-, berg-, bos-, grind-, kei-, klei-, kruis-, kunst-, lucht-, post-, spoor-, steen-, straat-, verkeers-, zand-, zeeweg; een inslaan, nemen, opgaan; naar de vragen; een eind weegs medegaan; onder, op zijn. Gez. alle -en leiden naar Rome, men kan op verschillende wijzen zijn doel bereiken; bekend als de naar Kralingen, naar Rome. zeer bekend; brede [Matthaeus VII 13], de gemakkelijke weg die naar het verderf leidt, Tgst. enge weg; daar zit hem iets in de -, iets maakt hem kregel; dat is niet de om er te komen, niet het middel; de goede, verkeerde opgaan, inslaan, zich goed, slecht gedragen; de van alle vlees gaan, sterven; de rechte is de beste, die eerlijk is, komt het verst; de naar de hel is met goede voornemens geplaveid, al neemt men zich het goede voor, men vervalt licht weer tot zonde; de der Voorzienigheid, de middelen die

de Voorzienigheid gebruikt; die aan de – timmert, heeft veel bekijks, lijdt veel aanstoots, vindt veel berechts [Veroud. bericht, terechtwijzing], wie in het openbaar optreedt, staat bloot aan het oordeel, de kritiek, de bedilzucht van velen; een – banen, een toegang verschaffen of alle moeilijkheden overwinnen; ergens de – weten, er bekend zijn; ergens geen – mee weten, niet weten hoe het aan te pakken; er is iets in de – gekomen, zwarigheden hebben zich voorgedaan; er staat meer dan één – voor hem open, hij kan meer dan een middel gebruiken of hij kan meer dan één betrekking vervullen; gebaande –, vanzelf aangewezen, gemakkelijke manier om tot iets te komen; goed op – zijn, goed gevorderd zijn; het ligt niet op mijn –, het is niet mijn taak, men verwacht het niet van mij; iemand iets in de – leggen, hem tegenwerken; iemand in de – staan, hem hinderlijk zijn; iemand uit de – ruimen, verwijderen of heimelijk van kant maken, doden; iets uit de – ruimen, verwijderen of doen ophouden; je zal de – wel vinden, je zal wel weten hoe er te komen; langs de meer en meer gebruikelijke –, langs de meer en meer gebruikelijke manier (in een huwelijksadvertentie); met elkander over – kunnen, met elkander kunnen omgaan; met iets (zijn geld, zijn tijd) geen – weten, niet weten wat ermee aan te vangen; naar de bekende – vragen, vragen naar iets dat men zelf zeer goed weet; nieuwe –en banen, nieuwe hulpmiddelen verschaffen; op de rechte – wandelen, zich goed gedragen; op de verkeerde – zijn, een levenswijze leiden waarbij men gevaar loopt te struikelen; op – gaan of zich op – begeven, ergens heengaan; op – helpen, raken, op dreef; van de rechte – afgaan, slecht gaan handelen; van de – zijn, in de war zijn; voor niemand uit de – gaan, voor niemand wijken; – noch steg kennen, weten, totaal onbekend zijn; zich een – tot aanzien enz. banen, alle moeilijkheden overwinnen om tot aanzien enz. te komen; zijns weegs gaan, zijn weg vervolgen of weggaan, zich verwijderen; zijn – maken, vinden, vooruitkomen in de wereld; zo oud als de – naar Kralingen, naar Rome, zeer oud.

→: heer, huis, roos, stro, strobreed, vingerbreed. Syn. →: baan.

II. Metn. [door de weg bepaalde] afstand : dat is nog een hele –; te halver –e omkeren, het opgeven voor men zijn doel bereikt heeft.

III. Metf.

1. datgene waarlangs zich iets voortbeweegt : de luchtwegen in het menselijk lichaam. Syn. →: buis.
2. doortocht : zich een – banen.
3. middel : dat is de kortste, zekerste –; zich van slinkse –en bedienen.
B. bw.
I. heen nl.
1. vertrokken : en – was hij! hij bleef dagen bij me –; ver –, ver verwijderd; – zijn, bewusteloos liggen of dronken zijn of niet goed wijs zijn of verloren zijn. →: einde, kat, vaderland, voet.
2. verloren, zoek : mijn boek is –.

II. gekregen : hij heeft zijn prijs, zijn straf al –.

Gez. de kneep – hebben, kennen; het heeft er veel van – of je wil hem beetnemen, daar ziet het geheel naar uit; het – hebben, onpasselijk zijn inz. door een verkoudheid of verliefd zijn of in zijn hersens gekrenkt zijn; veel van zijn vader – hebben, veel op hem gelijken. →: gons, klap, smaak, tik.

Opm. Weg (B I 1) vormt met een groot aantal werkwoorden scheidbare samenstellingen : wegbrengen, bracht weg, heeft weggebracht; wegstoppen.

C. tw.

verwijder (u) : – van hier! –, jullie daar! – met die gedachte; – met hem, verwijder hem of neer met hem of dood hem.