('do:r) (kwam door, is doorgekomen)
1. er doorheen komen, passeren: door een nauwe straat -; er is geen aan, men kan er niet door, wegens de menigte of dat bezit, werk enz. is niet op te krijgen.
2. door een tussenstof komen: de zon komt door; dat (radiostation komt moeilijk door.
3. overwinnen, te boven komen: moeilijkheden -.