I. ('do:r) (drong door, heeft en is doorgedrongen)
1. door dringen of met moeite tot een zeker punt komen: tot vlak bij het paleis -; dat is nu eindelijk tot hem doorgedrongen, dat heeft hij nu eindelijk begrepen.
2. doorgronden, ontsluieren: in de geheimen der natuur, van de diplomatie -.
II. ('dringən) (doordrong, is doordrongen)
1. dringen in alle delen van: de gehele ruimte was met een fijne geur doordrongen; van schaamte doordrongen. Gez. doordrongen zijn van iets, er vast van overtuigd zijn; iemand van, hem de overtuiging bijbrengen van; iets met of van, maken dat het in alle delen dringt.
2. dringend gaan door: een zonnestraal doordrong de wolken.