('dobbərən) (dobberde, heeft gedobberd)
1. drijvend zachtjes op- en neergaan : in een bootje -.Syn. drijven.
2. zwalken : op zee, op de baren -.
3. op- en neergaan: -de wissel, koersen.
4. hangend zijn : tussen leven en dood, tussen hoop en vrees -.