(ging neer, is neergegaan)
1. Eig. naar beneden gaan : de trap op- en -.
2. Metf. achteruitgaan, minder worden. Tgst. opgaan, neergang m. (-en)l. Eig. het naar beneden gaan 2. Metn. middel daarvoor : een van 20 treden.
3. Metf. achteruitgang. Tgst. opgang.