(‘dobbər) m. (-s; -tje) [ ~ dobben, dubben]
I. Eig. met het water op- en neergaande drijver nl.
1.die de plaats van een uitgeworpen anker aangeeft.
2. die de beweging van een vishaak aangeeft : de van →: hengel.
II. Metn. vistuig bestaande uit vastgelegde drijvers, die van snoeren en haken voorzien zijn.