('di:na:r) m. (...naren, -s)
I. Eig.
1. Algm. iemand die een ander dient: de -en de meester; de koning is de eerste dienaar van de staat; de ...naren der kroon, de ministers. Syn.→ bediende.
2. Inz.
a. iemand die aan ander vrijwillig diensten en hulde bewijst: een oprecht Gods.
b. iemand die zich aan iets toewijdt: een van het schone.
c. Verzw. in beleefdheidsformules : ik ben, blijf Uw gehoorzame, onderdanige - of geloof mij Uw dienstwillige -, onder een brief; ik moet uw gezelschap verlaten... uw -, formule om afscheid te nemen.
II. Metn. buiging : een maken en heengaan.