('derti:n)
I. telw.
1. hoofdtelw. tien en drie: hij is jaar oud; wij zijn met -en; is een ongeluksgetal; met aan tafel, een getal gasten dat ongeluk brengt; zo gaan of zijn er in een dozijn, het zijn alledaagse, onbeduidende dingen of personen. ➝ ambacht.
2. rangtelw. dertiende: hij is van (het jaar) -, 1913.
II. v. dertien als cijfer: de is onduidelijk geschreven.