I. v. [~ (ge)dijen] genoegen, voordeel: ergens van hebben; geen er in vinden.
II. o. (degen) [~ Lat. Engere vormen] gekneed mengsel van een zelfstandigheid, met een vloeistof inz. meel, met water of melk: kneden, braken, opmaken; zij zijn allen van één -, van dezelfde soort. ➝ koek.