('broedən) (broedde, heeft gebroed) [msch. ~ braden]
1. op eieren zitten om ze te doen uitkomen : kippen 21 dagen.
2. in een broeikas trekken : gebroede bloemen; kunstmatig -.
3. warm toestoppen : lekker in zijn bed gebroed.
4. beramen : kwaad -.
5. peinzen : op iets zitten -.
6. heet worden door gisting : het hooi begint te -.
7. drukkend heet zijn : de lucht broedt al, er komt onweer.
8. in ’t geheim beraamd worden : daar broedt iets.