Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

uitkomen

betekenis & definitie

('uit)

I. (kwam uit, is uitgekomen)
1. ergens uit komen : zijn huis, een straat -.
2. eruit gered worden : daar is geen meer aan.
3. 0.I. uit Europa komen : hij is in 1912 uitgekomen.
4. uitlopen : die straat komt op de hoofdstraat uit.
5. gekeerd zijn naar ; die kamer komt op de straat uit.
6. te voorschijn komen : die rozen komen mooi uit; het van de vogels; de mazelen komen uit.
7. optreden : op een sportdemonstratie -.
8. uitspruiten, uitbotten : hetvan de bladeren, van de bomen.
9. doorbreken ; zijn eerste tandjes komen uit.
10. uitgetrokken worden : mijn nummer is uitgekomen.
11. ontdekt, bekend worden : het geheim, de moord is uitgekomen.
12. zijn mening uiten : openlijk voor iets -.
13. naar voren komen, zichtbaar zijn : heldere kleuren komen het best uit op een donkere grond.
14. verschijnen, het licht zien : dat boek komt uit bij N.
15. genoeg hebben : daar zal ik wel mee -.
16. juist akkoord zijn, goed zijn : het geld, die rekening komt uit; dat komt uit, is zoals het zijn moet. → pannestuk.
17. aflopen : het kwam volgens zijn zeggen uit.

II. o. het nodige om te leven : hij heeft zijn -, maar ook niets meer.

< >