(boterde, heeft geboterd)
1. met boter besmeren: brood -.
2. met boter toebereiden, met gesmolten boter begieten; vis -.
3. boter uit de melk bereiden; zij zal komen -. ➝ melk.
4. tot boter worden: de melk wil niet -.
5. gelukken: dat wil niet -; het wil tussen hen niet -, zij kunnen met elkaar niet opschieten.