boteren
1) (1931) (wielr.) erg soepel fietsen. Ook: door (in) de boter trappen. • Toen Zondag-middag de eerste lampen, den beverigen schemer van den avond trachtten weg te vegen, begon het by de Hollandsche renners minder te boteren. De zware inspanning van de eerste uren begon zich by onze drie koppels, en al direct in hevige mate bij Maas...