Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

borst

betekenis & definitie

v. (-en; -je)

I. Eig.
1. bovenste min of meer gewelfd gedeelte der voorzijde van de romp, bij de ➝ mens en bij de hogere dieren: de hand op de de van een ➝ kalf, ➝ paard, ➝ rund; naakt tot aan de -; aan iemands vallen, liggen, rusten; aan of tegen -. Gez. een hoge (op)zetten of de hoog dragen, zich hoogmoedig aanstellen; iemand aan of tegen de drukken, omarmen; nog heel wat voor de hebben, te wachten hebben; zich met de op iets toeleggen, met kracht en ijver; zich op of voor de kloppen, slaan, als teken van berouw of verootmoediging. ➝ adder, degen, pistool.

Syn.boezem.

2. Bepk.
a. een der twee ronde, in een tepel eindigende klieren, aan de voorzijde van het vrouwelijk lichaam, die de moedermelk bevatten: de -en; een kind de geven, aan de leggen of hebben; met de grootbrengen; van de spenen; de krijgen.
b. geheel bovengedeelte van de romp: een ingevallen -.

II. Metn.

1. v. voorstuk van een ➝ hemd, japon of een ander kleed: in die hemden moeten nieuwe -en gezet worden; een overhemd met een geplooide -.
2. v. ruimte tussen de borst en het bedekkende vóórstuk: een brief uit zijn halen.
3. v. longen: zwak, sterk van -; een beklemde, benauwde -; de-klopt, zucht, zwoegt; het op de hebben; uit volle zingen, luid vrijmoedig zingen.
4. v. gemoed, hart, maar sterker: een beklemde, gedrukte -; zijn lucht geven; met diepgeroerde zijn zwol van trots; dat stuit mij tegen de -, staat mij tegen; flink van of uit de spreken, rond voor zijn mening uitkomen.

Syn. ➝ boezem.

5. m. jonkman: een flinke (adel)borst.

III. Metf.

1. vooruitstekend gedeelte: de van een paal.
2. gebogen gedeelte van een ➝ fles, waar de buik in de hals overgaat.