m. en v. (boten; -je) [~ bijten uitgeholde boomstam]
I. Eig.
1. klein open vaartuig: een -je huren om een uurtje te varen; de (roeiriemen, het stuur van een -; roei-, zeil-; de afhouden [nl. van de wal], niet meedoen terwijl de anderen werken: eerst in de -, keus van riemen, die eerst komt, heeft het meeste voordeel.
2. Uitbr.
a. klein zee waardig vaartuig: kanonneer-, loods-, paket-.
b. afkorting van stoomboot: de op X vaart heden niet; de is aan; vertrekuren der boten.
II. Metf. sieraad bestaande uit een of meer juwelendoosjes, los als broche of aan een halsketting gedragen: de is kenmerkend voor de Friese en Hollandse vrouwenkleding.