Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

bloem

betekenis & definitie

v. (-en; -etje, -pje)

I. Eig. veelal gekleurd en geurig plantdeel dat ter voortplanting dient : -en plukken; handel in afgesneden -en; dubbele -en hebben een groter getal bloembladen aan enkele; een → okselstandige, → onvolkomen, → onvruchtbare, → tweelippige -; levende of natuurlijke -en; (kunst)bloemen maken. Gez. enkele -, met een rij kroonbladeren; iemand in de -en zetten, hem met bloemen vieren; noch -en, noch kransen, verzoek op een rouwbrief. Syn. → bloei.

II. Metn. bloemdragende plant : de -en begieten; de -etjes buiten zetten, dolle pret maken. III. Metf.

1. afbeelding van een bloem : een behang met grote -en is modern.
2. mv. bloemachtige tekening op de vensterruiten bij vorst: de -en staan op de ruiten.
3. mv. Dicht. blos : met de -en op de wangen.
4. wat fraai en liefelijk is : de fantastische -en van haar verbeelding.
5. mv. stijl versiersel: retorische -en.
6. fijnste van het meel: wordt, door het ziften van het grovere meel, verkregen.
7. fijn poeder : van zwavel.
8. keur, puik : de van de Franse adel werd in de Guldensporenslag door de Vlamingen neergeslagen; de der jongelingschap.

Enc. De delen der bloem zijn : de doorgaans groene kelk gevormd door kelkbladeren, de gekleurde kroon verdeeld in kroonbladeren, de meeldraden bestaande uit de helmdraad, waarop de helmknop, die het stuifmeel bevat, en een of meer stampers samengesteld uit stempel, stijl en vruchtbeginsel. Wanneer de helmknoppen rijp zijn, springen zij open; het stuifmeel wordt door de insekten, door wind of regen op de kleverige stempel overgebracht en gaat, door de stijl, het vruchtbeginsel bevruchten, dat zich dan tot vrucht ontwikkelt. Sommige bloemen bestaan niet uit alle genoemde delen. → bevruchting.

< >