('bij) (kwam bij, is bijgekomen)
1. tot in de nabijheid komen : men kan er niet bij dat wrak.
Gez. daar kan ik niet -, dat kan ik niet bereiken of niet begrijpen ; er is geen aan, dat kan men niet tot zijn beschikking krijgen; hoe kom je daar bij ? hoe kan je zo iets denken, doen?
2→: Scheepst. bij de wal komen.
3. toeschietelijker worden : waarop oom wat bijkwam met te zeggen...
4. tot zichzelf komen uit een flauwte : zij zal gauw -. Syn. →: bekomen.
5. zich herstellen van een ziekte : hij begint aardig bij te komen.
6. herleven : de handel komt weer wat bij.
7. gebeuren : hoe is dat ongeluk bijgekomen?
8. passen : die kleur komt er niet goed bij.
9. toegevoegd worden : er zijn zes nieuwe leden bijgekomen; dat moest er nog -, dat doet de maat overlopen.