bezet
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Wiktionary (2019)
bezet - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van bezetten 2. gebiedenwijs van bezetten bezet - Bijvoeglijk naamwoord 1. gedomineerd door de aanwezigheid van een vreemd leger ♢ Er worden nederzettingen gebouwd in de bezette gebieden. 2. bezig, niet beschikbaar ...
Muiswerk Educatief (2017)
bezet - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-zet 1. in gebruik door iemand anders ♢ de toilet is bezet 1. ze zijn elke avond bezet [ze hebben elke avond veel te doen] ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., biset; sterk — met werk, bannich, bandich; geheel met iets — zijn, earne mei yn ’e wapens wêze.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn., 1. (van een ruimte) gevuld met een aantal personen of zaken: de zaal was nogal bezet, er zaten tamelijk veel mensen; — die stoel, plaats is bezet, behoort aan een ander ; het toilet is bezet, er bevindt zich iem. op; — de rivier is bezet, gaat met drijfijs; 2. (zeew.) bezet raken, aan lager wal,...
M. J. Koenen's (1937)
I. o. (Z.-N. gew. legaat). II. bn.: mijn tijd is bezet, ik heb veel bezigheden, in beslag genomen; is die stoel bezet, is hij door een ander ingenomen? de zaal was nog al bezet, goed gevuld met mensen; het was na bezette tijd, d. i. na het sluitingsuur.
Jozef Verschueren (1930)
(bə'zet) bn. (–ter, –st) 1. gevuld : de zaal was aardig –. 2. ingenomen : die stoel is –. 3. met drijfijs beladen : de rivier is –. 4. door bezigheden ingenomen : mijn tijd is –; hij is nogal –. →: bezette tijd. Tgst. vrij.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: