Wat is de betekenis van bezet?

2025-02-17
Woordenboek Nederlands - Marokkaans Arabisch

Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press

2025-02-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-02-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bezet

bezet - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van bezetten 2. gebiedenwijs van bezetten bezet - Bijvoeglijk naamwoord 1. gedomineerd door de aanwezigheid van een vreemd leger Er worden nederzettingen gebouwd in de bezette gebieden. 2. bezig, niet beschikbaar ...

2025-02-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bezet

bezet - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-zet 1. in gebruik door iemand anders ♢ de toilet is bezet 1. ze zijn elke avond bezet [ze hebben elke avond veel te doen] ...

2025-02-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Bezet

adj., biset; sterkmet werk, bannich, bandich; geheel met ietszijn, earne mei yn ’e wapens wêze.

2025-02-17
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-02-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bezet

bn., 1. (van een ruimte) gevuld met een aantal personen of zaken: de zaal was nogal bezet, er zaten tamelijk veel mensen; — die stoel, plaats is bezet, behoort aan een ander ; het toilet is bezet, er bevindt zich iem. op; — de rivier is bezet, gaat met drijfijs; 2. (zeew.) bezet raken, aan lager wal,...

2025-02-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bezet

I. o. (Z.-N. gew. legaat). II. bn.: mijn tijd is bezet, ik heb veel bezigheden, in beslag genomen; is die stoel bezet, is hij door een ander ingenomen? de zaal was nog al bezet, goed gevuld met mensen; het was na bezette tijd, d. i. na het sluitingsuur.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-02-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bezet

(bə'zet) bn. (–ter, –st) 1. gevuld : de zaal was aardig –. 2. ingenomen : die stoel is –. 3. met drijfijs beladen : de rivier is –. 4. door bezigheden ingenomen : mijn tijd is –; hij is nogal –. →: bezette tijd. Tgst. vrij.