(beviel, bevallen)
I. (heeft)
1. in de smaak vallen; hoe bevalt u dat plan? zij bevielen elkander onderling.
Syn. ➝ aanstaan.
2. vertrouwen inboezemen: die man bevalt mij niet.
II. (is) baren: zij is van een kind -; zeer voorspoedig van een welgeschapen zoon, gewoon in advertenties.