Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

beschot

betekenis & definitie

(bə'schot) o. (-ten)

1. [beschieten 2] plankwerk a. als bekleding : een eiken in een kamer. Syn. lambrizering. b. als afscheiding : een tussen twee loges in een schouwburg.
2. [beschieten 3] opbrengst: een goed van graan, aardappelen; klein om groot ravot, weinig opbrengst en veel drukte.

< >