I ('be:dələn) (bedelde, heeft gebedeld) [Iter. bidden]
1. aalmoezen vragen : langs de huizen -.
2. smekend vragen : om iets -. bedelen
II (bə'de:lən) (bedeelde, heeft bedeeld)
1. van het toekomend deel voorzien : de fortuin heeft hem goed bedeeld, hij is rijk; rijk bedeeld zijn, veel rijkdom, gaven, talenten hebben.
2. regelmatig stoffelijke ondersteuning geven : de armen -. Syn. om-, rond-, uitdelen
bedeler m. (-s).